Welkom in de Kooger Kerk













Kerkelijke gemeente in de Kooger

De Afscheiding in 1834

In de 19de eeuw vindt een breuk plaats in de Herv. Kerk door het ontwakend Gereformeerd leven met de Ned. Herv. kerkbestuur van 1816. Oorzaken waren de treurige toestand van de Ned. Herv. kerk. Aanleiding was o.m. de schorsing van de Herv. predikant Hendrik de Cock (1801-1842) te Ulrum. Op maandag 13 oktober 1834 ondertekende de kerkeraad te Ulrum een Acte van Afscheiding of Wederkering.

ds J. Bouritius van Lon (predikant te ZSW van 1825-1858)

Ook Zuid-Scharwoude bleef niet vrij van deze beweging. Zuid-Scharwoude vormde in die tijd één kerkelijke gemeente met Broek op Langedijken men had één predikant, nl ds. J. Bouritius van Lon, die echter overleed in 1858.

ds. S.P. Heringa (predikant te ZSW van 1859-1885)

De vrijgezelle kandidaat S.P. Heringa uit Sneek volgde hem op. De onderlinge verstandhouding tussen Broek en Zuid-Scharwoude was echter niet te best. Broek was uitgesproken orthodox en Zuid-Scharwoude helde meer en meer over naar het modernisme, waartoe ook ds. Heringa zich rekende.

Na veel meningsverschillen en zelfs ruzies over van alles en nog wat, besloten beide gemeenten uit elkaar te gaan, wat op 16 april 1859 bij Koninklijk Besluit werd bekrachtigd.

De vrijzinnige ds. Heringa werd predikant in Zuid-Scharwoude en in Broek werd ds. F.Th.L.C. van Lingen benoemd.

ds. A.G. Reede (predikant in ZSW van 1885 – 1890)

In het vrijzinnige Zuid-Scharwoude was nauwelijks sympathie voor de Afscheiding en ds. Reede had weinig moeite met de meeste van zijn gemeenteleden.

Landelijk echter kwam er in de jaren 1880 o.l.v. dr Abraham Kuyper opnieuw verzet tegen de kerkelijke structuren in de Nederlandse Hervormde kerk. In 1886 werden er zelfs 80 kerkeraadsleden geschorst wegens hun sympathieën voor zijn ideeën.

Ook in de kerk van Zuid-Scharwoude kwam enige beroering. In 1892 kwam hereniging tot stand van de kerken uit de Afscheiding uit 1834 en de Dolerenden o.l.v. dr. Abraham Kuyper. De nieuwe kerk kreeg de naam: Gereformeerde Kerken in Nederland. De landerijen, gebouwen en andere bezittingen bleven echter in handen van, wat toen heette: de Nederduitsch Hervormde Kerk. Omdat met niets werd begonnen, is de geefzin in die kerk veel sterker ontwikkeld dan in de hervormde kerk.

[auteur: Cees Rutsen]

Predikanten 1752 - 1899

NB - de getoonde periodes zijn van het predikantschap

Dominee J. v.d. Linde (1751 - 1763)

Dominee Van der Linde werd op 21 mei 1727 te Dordrecht geboren, en heeft als predikant slechts één gemeente gediend, namelijk de hervormde gemeente te Zuid-Scharwoude. Hij kwam daar als vrijgezel en aanvaardde het ambt op 2 juli 1752. Kennelijk was hij zijn oude omgeving niet vergeten, want op 31 maart 1755 is er aangifte van een huwelijk (of ondertrouw) met Pieternelle van den Boogaart, ook uit Dordrecht.

Zij kregen in Zuid-Scharwoude twee zoons: Joannes, die gedoopt werd op 29 februari 1756, en Dirk, gedoopt op 30 mei 1762 .

Volgens de gebaarde archivaris in Alkmaar kwakkelde Van der Linde met zijn gezondheid, zodat hij al na ruim tien jaar, op 15 juni 1763, met emeritaat ging. Niettemin overleed hij pas op 25 augustus 1797

Een (deeltijd) student Ton Meyer is in 2005 bezig gegevens te verzamelen van een zoon van ds. Van der Linde genaamd Joannes.

Deze zoon is geboren op 29 februari 1756 te Zuid-Scharwoude, overleden te Amsterdam op 1 augustus 1835 en waarschijnlijk begraven te Diemen. Hij was meer dan 50 jaar advocaat en 8 jaren lid van de rechtbank in Amsterdam.

Dominee Jan Valk (1763 - 1798)

Het ging niet goed met de schoolmeester

Arie Singer was niet de beste vertegenwoordiger van zijn stand en Broek kon niet trots zijn op z'n schoolmeester. Nadat hij promotie gemaakt had, ging het al gauw mis. Er liepen allerlei geruchten omtrent zijn omgang met de leerlingen en in 1752 pleegde hij oneerbare handelingen met twee van zijn meisjesscholieren. Dit deed de maat overlopen. Hij werd voor de schepenen en de kerkeraad gedaagd, die hem de 16e augustus van dat jaar afzetten als schoolmeester en voorzanger. Het schijnt dat hij het kosterambt heeft mogen behouden evenals dat van secretaris. Van de inkomsten dezer beide betrekkingen kon hij slechts ternauwernood in zijn onderhoud voorzien en weldra deed de armoede haar intrede in zijn woning. Wat moest hij doen? Het enige was zich te vernederen voor zijn superieuren en nederig te verzoeken of zij hem weer tot de school wilden toelaten.

Het dorp in rep en roer

Op den 29en augustus bemerkte men in het dorp dat er wat ernstigs aan de hand was. Alle aanzienlijken begaven zich op die dag naar het raadhuis. Dominee Jan Valk, die sinds 1763 te Broek stond, was niet aanwezig daar hij wegens familiebezoek buiten het dorp verblijf hield. Maar overigens waren allen present: de schout, de schepenen, de oud-schepenen, de leden van de vroedschap, de ouderlingen, de oud-ouderlingen, de diakenen en de oud-diakenen. Het moest wel een gewichtige zaak zijn, waarvoor alle notabelen bijeengekomen waren. En dat was ook zo. Want Singer had zich in zijn betrekking van secretaris schuldig gemaakt aan verduistering van gelden die hij had moeten afdragen aan den heer Daay, ontvanger te Alkmaar. Deze had vergeefs gewacht op betaling en de termijn was al enige tijd verstreken. Daarom schreef de heer Daay een niet malse brief aan de regenten van Broek en sommeerde ze om binnen drie maal 24 uur de achterstallige gelden te voldoen. Zo kwam het bedrog van Singer uit. De dorpskas betaalde, maar de regenten besloten krasse maatregelen te nemen. Dus werden de bovengenoemde heren samengeroepen om te beslissen wat hun te doen stond. Natuurlijk werd Singer voor hen gedaagd en in staat van beschuldiging gesteld. Van berouw over zijn misdrijf was weinig te bemerken, hij trad zelfs brutaal op, alleen voerde hij tot zijn verontschuldiging aan dat hij door armoede tot deze stap was gekomen en het geld voor zijn huishouding had gebruikt. Hiermee konden de heren tevreden zijn en het is niet te verwonderen dat de vroegere zonden van Singer weer in herinnering werden gebracht.

De predikant werd teruggeroepen

Dadelijk schreef men een brief aan dominee Valk, waarin de toedracht van de zaak uiteengezet werd en men zijn advies vroeg, wat de kerkeraad in deze moest doen. De predikant vond de kwestie te gewichtig om dit schriftelijk af te doen en brak zijn verlof af. Toen na acht dagen geen bericht van Singer was ingekomen kwam de vergadering de vijfde september opnieuw bijeen, nu onder voorzitterschap van dominee Valk. Op het bepaalde uur was Singer present. Nu probeerde hij zijn fouten niet te verbloemen. Hij had gezien dat het ernst was en toen hem zijn zonderegister voorgehouden werd, wist hij niets beters te doen dan te bekennen. Maar daarmee was ook zijn vonnis geveld. Hij werd naar buiten gestuurd waar hij moest wachten op de uitslag der beraadslagingen. Nu kwamen er twee voorstellen ter tafel. Zou men hem alleen uit zijn kerkelijke ambten ontslaan of hem tevens zijn ambt van schoolmeester ontnemen? Men besloot tot het laatste, zodat Singer op straat stond. Hij werd nu binnengeroepen en bij monde van de predikant werd hem zijn vonnis meegedeeld: Deze voegde er nog een vermaning aan toe, om zijn leven te beteren. Evenals in 1752 zal Singer wel onder de kerkelijke censuur gesteld zijn. We kunnen ons wel enigszins voorstellen hoe zijn verdere leven verlopen is. Voor hem zullen wel gegolden hebben de woorden: "Werken kan ik niet, te bedelen schaam ik mij." We zien hem meer en meer afzakken, langzamerhand verarmen, levende van diaconale ondersteuning. Voor de akker stonden zijn handen verkeerd, de vroegere schoolmeester werd een straatfiguur. Eenmaal duikt hij nog in de annalen van Broek op. Het is in 1780, wanneer hij werd aangesteld tot turftonder(1). Welke functie dit precies is geweest weet ik niet, maar dat het een nederige betrekking was kunnen we wel aannemen.

(1) De turf ging in een geijkte ton om de juiste maat te bepalen. Precies een klusje voor Singer.

Uit: Dirk Langedijk vertelt - Deel 48, bewerkt door: Jan IJff

Dominee S.P. Heringa (1859 - 1885)

Dominee Simon Petrus Heringa werd op 29 oktober 1830 te Berlikum (N.Br.) geboren en overleed te Purmerland op 22 november 1895. Hij kwam uit een echt domineesgezin, want zowel zijn tweelingbroer Koenraad, als hun beider vader, ook een Koenraad, waren predikant. Zijn tweelingbroer overleed als emeritus predikant van Groenloo op 20 december 1904. Simon Petrus studeerde in Utrecht en was eerst (30 mei 1856) hulpprediker te Hellendoorn, ook korte tijd te Sneek, daarna kwam hij naar Zuidscharwoude op 11 september 1859. Hier verbleef hij ruim 25 jaar tot hij op 6 april 1885 vertrok naar Renesse waar hij slechts korte tijd verbleef, want op 11 september 1887 werd hij benoemd tot predikant in zijn laatste standplaats Purmerland. Heringa was, na voltooiing van zijn studie theologie, proponent. Dat is een oud woord voor iemand, die na aflegging van een kerkelijk examen beroepbaar is verklaard. Hij/zij mag zich dan proponeren, dat wil zeggen, voorstellen in de kerken. Vandaag de dag spreekt men van kandidaat.

Reeds twee jaar na zijn intrede te Zuid-Scharwoude zag Heringa kans om op 7 november 1861 te promoveren tot doctor in de theologie op het onderwerp: Specimen historico-theologicum de Hermanno Witsio theologo biblico. (Amst. 1861). Drie weken na zijn promotie, op 20 november 1861, trad hij in het huwelijk met Jacoba Hulst uit Oosterblokker. Hij schreef een verhandeling over Ferdinand Christiaan Baur: Volledig en kritisch overzicht van zijn werkzaamheden op theologisch gebied (1669) opgenomen in de Verhandelingen van Teyler's Godgeleerd Genootschap. Dit overzicht werd door genoemd Genootschap met goud bekroond in 1870. Heringa schreef voorts: [met D. Lodeesen] "Geschiedenis van Jezus' tijd en tijdgenooten", bewerkt naar het Hoogduits (Amst. 1868-1872). Een andere publicatie was: "Uit alle werelddelen. Schetsen en tafereelen uit de natuur en het volksleven, nihilisme, Jodenverzorging, emigratie ...." (Amst. 1882-83), afl. 1 tot 7.

Ds. S. P. Heringa was dus in 1858 benoemd als predikant in de hervormde gemeente van Broek en Zuid-Scharwoude, die toen één kerkelijke gemeente vormden. Zijn voorganger ds. Johannes Bouritius van Lon was in het jaar daaraan voorafgaand overleden. Broek en Zuid-Scharwoude verschilden nogal in opvatting over de leer. De Broekers waren uitgesproken orthodox in de leer en zij zagen in ds. Heringa een man met naar hun smaak te veel vrijzinnige ideeën. Het veroorzaakte veel onmin en geharrewar over van alles en nog wat tussen beide dorpsgemeenschappen. De gemoederen liepen dermate hoog op dat tenslotte besloten werd om de kerkelijke gemeenschappen te splitsten. De akte hiervoor werd bij Koninklijk Besluit bekrachtigd op 16 april 1859 waarna ds. S. P. Heringa predikant werd in Zuid-Scharwoude. In Broek werd vervolgens de behoudende predikant ds. van Lingen benoemd. Zo kregen beide dorpen de predikant van hun voorkeur. (zie ook het hier getoonde Predikantenbord in de kerk):

klik 2x op de foto voor een vergroting

Broek op Langedijk zag de breuk met Zuid-Scharwoude als een nieuw begin van zelfstandigheid. Het naambord van predikanten dat daar nu in de kerk hangt is er een sprekend voorbeeld van. De lijst begint namelijk pas in 1859 met ds. van Lingen.

Op 21 april 2009 bezocht een kleindochter (uit Bennekom) van ds. Heringa de kerk.

Dominee A.G. Reede (1885 - 1890)

Afscheiding

(een stukje kerkelijke geschiedenis waardoor men beter de verwikkelingen begrijpen kan in Zuid-Scharwoude en Noord-Scharwoude ten tijde van ds. A.G. Reede)

Op 13 oktober 1834 ondertekende de kerkeraad van Ulrum, geleid door de predikant Hendrik de Cock, een Acte van Afscheiding of Wederkering. Deze akte betoogde dat de Ned. Herv. kerk een valse kerk was geworden. In diverse kringen heerste namelijk ontstemming over de afwijking van de oude gereformeerde leer en het loslaten van het gezag van de Formulieren van Enigheid sinds de Hervormde Kerk in 1816 een nieuwe organisatie had gekregen.

Diverse kerken volgden dit voorbeeld, waardoor predikanten werden ontzet uit hun ambt, of geschorst. Op basis van de Code Pénal uit de Napoleontische tijd, werd hen het houden van godsdienstbijeenkomsten praktisch onmogelijk gemaakt. Zij noemden zich Gereformeerden, maar dat werd ook verboden.

In het begin hadden zij weinig aanhang. Er waren een zestal afgezette leraren, waarbij zich nog vier academisch gevormde leraren voegden. Zij organiseerden in maart 1836 in Amsterdam een Synode waarbij zij de Koning vrijheid van hun kerkelijke bijeenkomsten vroegen. Dit werd niet geweigerd, maar wel werden daar strenge voorschriften aan verbonden. Wanneer er meer dan 20 volgelingen samenkwamen was daar toestemming van de plaatselijke besturen voor nodig. Daarbij moesten dan alle namen van de deelnemers, hun woonplaats, en voorts het tijdstip en plaats van samenkomst worden opgegeven. In de praktijk werden zij niet voor vol aangezien en sterk tegengewerkt.

De beweging won echter veld en kreeg medestanders. Twee jaar later, in 1838, kregen zij de zo fel begeerde vrijheid van samenkomst. Ook zij echter ontkwamen niet aan onderlinge meningsverschillen hetgeen er toe leidde dat ds.Van Raalte in de jaren veertig naar de Verenigde Staten emigreerde met veel aanhangers; die voegden zich daar bij de Reformed Church of vormden na 1857 de Christian Reformed Church.

Sinds 1869 heetten de afgescheiden gemeenten: Christelijke Gereformeerde Kerk. Het grootste deel ervan verenigde zich in 1892 met de Gereformeerde kerken, die uit de Doleantie (1886) onder leiding van Abraham Kuyper ontstaan waren. Zij die met deze beweging niet meegingen, vormen thans de Christelijke Gereformeerde Kerken. Eén ervan staat er in Broek. Aan het aantal geparkeerde auto's tijdens de diensten mag men afleiden dat deze gemeenschap een regionale functie heeft.

Ook in Zuid-Scharwoude ontkwam de Nederduitsch Hervormde gemeente niet aan verschillen in opvatting over de kerkelijke leer en organisatie.

Zo schreven Jan Bak Jzn en A. Hartog op 9.12.1887 een brief aan de kerkeraad waarin zij deze opwekten de reformatie der kerk ter hand te nemen. In het vrijzinnige Zuid-Scharwoude was daar uiteraard geen sprake van, en al op 30 december kregen zij een brief op poten terug waarin zij door ds. A.G. Reede ernstig terecht werden gewezen. In deze brief zette hij duidelijk uiteen hoe beide mannen zich, door zich aan te sluiten bij de revolutionaire beweging van dr. A. Kuyper, in en tegenover de kerk zich schuldig maakten aan opstand tegen de wetten, besturen en reglementen der Ned. Herv. kerk.

De mannen gaven echter niet op, en in een tweede brief van 6 januari 1888 schreven zij aan ds. A.G. Reede dat ook C. Bak Jzn, C. Bak Jaczn en Cornelis Ootjers Azn zich bij hen gevoegd hadden. De kerkeraad constateerde droogjes dat deze vijf lidmaten zich daarmee openlijk hadden aangesloten bij een nieuwe gemeente, zich noemende de Ned. Gereformeerd Kerk (gewoonlijk de dolerende geheten) en dus alle banden met de Ned. Herv. Kerk hadden verbroken. En passant werd genoteerd dat Klaas Kliffen Kzn te Zuid-Scharwoude zich ook zou hebben aangesloten bij de nieuwe gemeente, aangezien hij aldaar zijn kind door de heer P. van Son, afgezet predikant te Amsterdam, had laten dopen.

Noord-Scharwoude gold daarmee als verdacht gebied. Enkele dagen daarna, op 9 januari 1888 werd er door de gereformeerde kerk aldaar een openbare samenkomst gehouden olv de heer P. van Son. De predikant van Zuid-Scharwoude, ds. A.G. Reede, was ook daarvoor uitgenodigd om de zaak van de zes afvalligen te bespreken. Die bijeenkomst liep slecht af voor alle betrokkenen. Het werd oproer omdat er niet naar rede geluisterd werd en de standpunten al bij voorbaat vast stonden. Ds. A.G. Reede vertrok dan ook op een gegeven moment. Men wond zich daarna zo op dat er met kerkboeken en bijbels werd gesmeten. Straatstenen vlogen door de ruiten en Van Son moest schielijk met een vletje naar de Spoorstraat worden gebracht om vandaar het station in Noord-Scharwoude te bereiken.

Burgemeester en veldwachter moesten er aan te pas komen om de orde te herstellen.

Elke weg tot verzoening met de zes afvalligen om de "door hen begane verkeerdheden door raadgeving en terechtwijzing in den geest van broederlijke liefde uit de weg te ruimen" was nu definitief afgesloten.

De kerkeraad van Zuid-Scharwoude verklaarde op basis van een aantal artikelen uit de kerkorde dat de zes personen:

  1. schuldig werden bevonden aan verstoring van orde en rust en aan verbreking der bij hun bevestiging als lidmaten gedane beloften en dientengevolge,
  2. vervallen van bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor onbepaalde tijd.
  3. ontzet werden van het lidmaatschap der Nederlandse Hervormde Kerk.

De beslissing werd gepubliceerd in de Kerkelijke Courant, het weekblad van de N.H. kerk. Op 13 februari 1888 werden de verklaring en de gevolgen daarvan bekrachtigd en ondertekend door de predikant van Zuid-Scharwoude, ds.A.G. Reede, de ouderlingen C. Voerman, Kl. Zeeman en Jacob Pluister, en de diakenen Cornelis Berkhouwer en Pieter Molenaar.

Op 5 maart 1888 kwam de kerkeraad nogmaals bijeen om met elkaar over de zaak te spreken. Er werd een brief opgesteld (zie afbeelding) en ondertekend door alle leden van de kerkenraad, nu ook door Jb Kroon Jbz, waarin de uitspraak werd geformuleerd, conform art 3 van de Algemene Reglementen. Deze brief werd aan de zes betrokkenen toegezonden.

Afschriften werden verstuurd aan de Classis te Alkmaar, aan de Minister van Staat, de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Justitie, de Burgemeester van Zuid-Scharwoude en aan het College van Kerkvoogden en Notabelen van de Herv. Gem. te Zuid-Scharwoude. Dit College vormde namelijk een apart onderdeel van het kerkbestuur en hield zich uitsluitend bezig met stoffelijke zaken. Ook deze brief werd weer in de Kerkelijke Courant gepubliceerd, zodat iedereen in de buurt op de hoogte was van de gang van zaken.

bron: Van Otterplaat tot Groenveldsweid, 8ste Jaargang nr 1 (okt 2002)

Dominee Gerrit Willem Melchers (1894 - 1899)

"Gelukkig is de man of de vrouw, die, hun leven zij kort, het voorrecht heeft gehad het te wijden door den strijd voor hooge idealen, heilige plichten."

1 november 1915

Inleiding

Gerrit Willem Melchers werd op 26 maart 1869 in Amsterdam geboren. Hij groeide op in een orthodox-protestants milieu. Zijn vader, die een krijtmolen exploiteerde in Buiksloot en een houtzagerij op het huidige Van der Helstplein, was lid van de kerkenraad toen Abraham Kuyper in 1870 in Amsterdam zijn intrede deed als predikant. Het was een bewogen tijd in de Hervormde kerk van de hoofdstad in de jaren waarin Kuyper hier preekte. Hij sprak tot de verbeelding van de volksklasse, die toen nog in meerderheid trouwe kerkgangers waren.

Studietijd

De jonge Gerrit Willem bezocht een tweetal Christelijke scholen en ging daarna naar de Hogere Burgerschool. Hij verliet deze school en kwam vervolgens als 15-jarige op het Stedelijk Gymnasium in Amsterdam. Hij moest deze studie door slechte financiële omstandigheden, waarin zijn ouders waren terecht gekomen, afbreken.

In januari 1887 trad hij in dienst bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. Een jaar werd hij stationsklerk in Purmerend. Nadat hij een spoorwegongeluk had weten te voorkomen en hiervoor een studiebeurs van de gemeente Amsterdam kreeg aangeboden, keerde hij naar Amsterdam terug.

Hij nam zijn gymnasiale studie weer op en slaagde erin het eindexamen te behalen. In september 1890 ging hij theologie studeren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Hij bepaalde zich niet slechts tot de theologische studie, maar volgde ook colleges over vakken die betrekking hadden op de ontwikkeling van de maatschappij. Zijn studententijd was er niet een geweest van plezier en genoegens. 'Integendeel', zo schreef hij, 'het was er een van strijd, strijd in het gemoed, strijd naar buiten, strijd overal. En dat alles ten gevolge van mijn zoeken naar waarheid.' Naast de theologische studie boeiden hem vooral vraagstukken op politiek terrein, in het bijzonder de ontwikkeling van de arbeidersbeweging.

Toen hij zijn eerste preek hield in Amsterdam had hij veel belangstelling. Zijn ouders waren echter teleurgesteld over de inhoud omdat daar al duidelijk uit bleek dat hij zich geheel achter de vrijzinnige richting had geplaatst.

Dominee in Zuid-Scharwoude

In mei 1894 deed Melchers zijn proponent en op 19 augustus daaropvolgend volgde zijn intrede als vrijzinnig predikant te Zuid-Scharwoude. Kort daarvoor was hij in het huwelijk getreden met de 22-jarige Marie Louisa Grau, de enige dochter van een niet onbemiddelde slager uit Amsterdam.

de pastorie (links vooraan)

De pastorie aan de Voorburggracht

In de gemeente Zuid-Scharwoude beviel het Melchers bijzonder goed. Behalve aan zijn pastorale arbeid wijdde hij zich vooral aan de drankbestrijding in dit gebied. In 1895 had Melchers zich bij de Geheelonthoudersbond aangesloten en is verder ook zijn hele leven geheelonthouder gebleven. Samen met de bekende dominee N.J.C. Schermerhom uit Nieuwe Niedorp (de rooie dominee), anarchist en aanhanger van de denkbeelden van Tolstoi, streed hij tegen drankmisbruik.

In zijn eigen gemeente en op de propagandatochten door de Kop van Noord-Holland kwam hij in aanraking met de sociale noden van de plattelandsbevolking en werd er diep door gegrepen. Ten einde in enige mate het hoofd te kunnen bieden aan de slechte medische en hygiënische toestanden, richtte hij voor de gehele Langedijk een afdeling van het Witte Kruis op. Op 1 september 1896 sloot hij zich aan bij de jonge Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Een ontmoeting met Pieter Jelles Troelstra, die voor de plaatselijke kiesvereniging kwam spreken, was de directe aanleiding tot zijn besluit. Melchers was toen de eerste dominee die zijn intrede deed in de SDAP. Deze duidelijke politieke positiebepaling bracht de predikant spoedig in moeilijkheden. Hij was er de man niet naar om zijn mening onder stoelen of banken te steken en de notabelen en liberale kerkenraadsleden in Zuid Scharwoude waren weinig ingenomen met de politieke propaganda van hun voorganger. Voor de Alkmaarsche Predikanten Vereeniging hield hij in februari 1897 een referaat onder de titel 'Wat gaan ons de sociale nooden aan?' waarin hij zijn socialistische ideeën ook in de kring van zijn collega's poneerde.

Botsing ambt en politiek

De verhoudingen met het kerkbestuur werden scherper toen Ds. Melchers tijdens de verkiezingen van 1897 in de plaatselijke liberale kiesvereniging het program van de SDAP ging verdedigen en hem het woord werd ontnomen. Een sensationele gebeurtenis in deze kleine dorpsgemeenschap. Maar Melchers trok ook naar Friesland om daar aan de verkiezingsstrijd deel te nemen. In het stemdistrict Tietsjerksteradeel, waar Troelstra door de SDAP kandidaat was gesteld, vervulde hij diverse spreekbeurten en niet zonder succes.

In de kerkelijke gemeente spitste het conflict zich toe rond de inhuldigingsfeesten in september 1898, toen Melchers weigerde hieraan zijn medewerking te verlenen omdat de organisatoren aan de troonsbestijging van koningin Wilhelmina een overwegend politiek karakter wilden geven. Na een gesprek met Troelstra in de pastorie in Zuid-Scharwoude, besloot hij zijn ontslag te nemen en zich als propagandist voor de SDAP te vestigen in Friesland. 'Wie zijn kruis niet op zich neemt en volge mij na, die kan mijn discipel niet zijn,' zo schreef hij toen hij zijn politieke keuze had gedaan. Op 29 januari 1899 hield ds. Melchers zijn afscheidspreek in een stampvolle kerk.

In het kort zijn verdere leven Tweede Kamerlid voor de SDAP In februari 1899 vertrok Melchers met zijn gezin naar Friesland. Hij ging aanvankelijk in Huizum wonen omdat hij in Leeuwarden nog kon worden opgeroepen voor de schutterij. Die indienstneming was in strijd met zijn antimilitaristische overtuiging. Op het SDAP-congres in Leeuwarden werd hij gekozen tot lid van het hoofdbestuur van deze partij. Bij de Tweede Kamerverkiezingen werd hij door het district Leeuwarden kandidaat gesteld en werd daarbij gekozen tot Tweede Kamerlid. Het werk gaf hem niet de voldoening die hij zich ervan had voorgesteld. Op doktersadvies verhuisde het gezin naar Den Haag wat echter in de SDAP in Leeuwarden grote ontstemming teweeg bracht. De vraag kan worden gesteld of hij in de volksvertegenwoordiging eigenlijk wel tot ontplooiing kon komen. Over de kandidaatstelling in 1901 kreeg Melkers onenigheid met Troelstra. Ook de oprichting van de Centrale Arbeidersverzekering en Depositobank gaven conflicten met Troelstra. Deze zaken waren aanleiding voor Melchers om zich niet meer beschikbaar te stellen voor de Tweede Kamer.

Terug in de maatschappij was het eerste wat hem te doen stond weer een maatschappelijke positie zien te verkrijgen. In 1905 vestigde hij zich in Alkmaar als mededirecteur van een handelsbedrijf in kunstmeststoffen en veevoederartikelen. Op 27 juni 1907 werd hij aangenomen als Vrijmetselaar in de loge De Noordster te Alkmaar. Melchers zou zijn hele leven een enthousiast Vrijmetselaar blijven. Meer en meer kreeg hij echter behoefte het door Jan Boom in 1947 predikantenambt weer op te nemen. Op 23 augustus 1908 deed Melchers zijn intrede als predikant bij de Ned. Herv. gemeente te Ursem. Hij bleef in Ursem tot mei 1910 waarna hij vertrok naar Purmerend. Intussen had hij zijn lidmaatschap van de SDAP opgezegd. In augustus 1911 vertrok hij naar zijn nieuwe standplaats Almelo. Zijn politieke belangstelling was in de Eerste Wereldoorlog weer toegenomen en in 1918 had hij zich weer bij de SDAP aangesloten. Intussen was hij wel naar Warga verhuisd, een klein dorpje bij Leeuwarden, waar hij in september 1919 zijn intrede als predikant deed. Hij was toen 50 jaar oud. Bijna vijftien jaar zou hij hier blijven.

Nog niet met pensioen.

Op 15 april 1934 nam ds. Melchers afscheid als predikant van Warga. De familie verhuisde kort daarop naar Heiloo. Hier woonden ze enige jaren voor ze besloten om naar Den Haag te gaan waar hun enige zoon woonde. Maar het verblijf aldaar was van korte duur. Hij begon steeds meer terug te verlangen naar het werk in een eigen kerkelijke gemeente. Op 25 juni 1939 deed hij zijn intrede als tweede voorganger van de Vereeniging van Vrijzinnig Hervormden in Hengelo, de woonplaats van zijn oudste dochter. Melchers bleef twee jaar in Hengelo voor zijn nieuwe woonplaats Amsterdam werd. Daar woonde hij één jaar bij zijn dochter. Toen de Hervormde Gemeente van Bussum een beroep op hem deed gaf hij daaraan wederom gehoor. Op 20 september 1942 werd hij daar als voorganger van de kring van Vrijzinnig Hervormden bevestigd. In augustus 1945 nam hij afscheid, hij was toen 76 jaar. Hij bleef echter wel te Bussum wonen. Hier overleed Gerrit Willem Melchers op 27 juni 1952. Een markante persoonlijkheid was heengegaan.

Bronnen: Thoth en 'Het leven als een te voltooien bouwwerk. Vijf portretten van Vrijmetselaren' door Gilles W.B. Borrie.
De afbeelding van Ds. Melchers komt ook uit genoemd boek.